Toen Paulus dat tot zijn verdediging aanvoerde, riep Festus:
‘U slaat wartaal uit, Paulus! Het vele studeren drijft u tot waanzin!’ Maar Paulus zei:
‘Het is geen wartaal, excellentie. Integendeel, wat ik zeg is waar en getuigt van gezond verstand. Bovendien weet de koning waarover het gaat, en daarom kan ik vrijuit tegen hem spreken. Ik denk niet dat iets hiervan hem is ontgaan, het heeft zich immers niet in een uithoek afgespeeld. Koning Agrippa, hecht u geloof aan de woorden van de profeten? Ik ben ervan overtuigd dat u dat doet.’ Agrippa zei tegen Paulus:
‘Dadelijk krijgt u me nog zover dat ik me voor christen uitgeef.’ Paulus zei:
‘Of het nu dadelijk is of niet, ik zou tot God willen bidden dat niet alleen u, maar allen die nu naar me luisteren net zo worden als ik, afgezien dan van deze boeien.’
De koning stond op, evenals de procurator en Bernice en de anderen die de zitting hadden bijgewoond. Ze trokken zich terug en overlegden met elkaar. ‘Deze man heeft niets gedaan dat met de dood of gevangenschap wordt bestraft,’ zeiden ze. En Agrippa zei tegen Festus:
‘Hij had al vrij kunnen zijn als hij zich niet op de keizer had beroepen.’